Dokkumer Nije Silen, 16-11-2012

Lütow, Duitsland

Van de bossen in Oost Duitsland en Polen heb ik zo'n 300 foto's, met daarop paddenstoelen, over gehouden. Die moeten, nu we terug zijn in de haven, worden uitgezocht. Veel kunnen weggegooid worden omdat ze niet scherp genoeg zijn. Als de mooisten zijn overgebleven, worden de namen er bij gezocht. Dat gebeurt hoofdzakelijk op internet met het vergelijken van paddenstoelenfoto's van anderen en de beschrijvingen op Waarneming.nl en de Nederlandse Mycologische Vereniging. En daar zit hem nu net even de kneep.

De KPN hotspots in de haven doet het niet meer en daardoor zitten we nu zonder internet aan boord. Gevolg geen toegang tot onze website, en dus ook geen foto's op de site, laat staan dat er paddenstoelennamen opgezocht kunnen worden. Maar ook geen mogelijkheid om je bankzaken te regelen. Waar is de tijd gebleven dat wanneer iemand geld van je moest hebben, die gewoon aanbelde en de rekening aan de deur werd vereffend? Ja, alles was toen gemakkelijker, lang geleden tijdens mijn lagere schooltijd.
Voor de biologieles nam de meester ons meer naar het bos in Noardburgum. Liet ons in de herfst paddenstoelen zoeken. Noemde direct de naam en vertelde over sporen, specifieke kenmerken en of ze giftig waren. Tussendoor benoemde ie de mossoorten die we aansleepten en wees ons de verschillen tussen de Grote Bonte Specht en de Middelste Bonte Specht. Deze bostochten eindigden steevast in een wedstrijd: maak van alle verzamelde herfstspulletjes je eigen herfstbeleving (de meester zal het toen wel anders genoemd hebben, maar dat ben ik vergeten).

Thuis op de boerderij werd in een afgedankt aardappelbakje het mos uitgespreid. De Vliegenzwammen werden in een cirkeltje gepland; daar een hoopje eikels en hier wat kastanjes. Twee kleine poppetjes, een wat grotere lelijk poppetje en in het midden het knibbel-knabbel huisje. Met zure hartjes werd het dak beplakt maar voor de wanden moest iets groters gezocht worden. Gelukkig had mijn moeder net taai taai gekocht. Eerst probeerde ik het met gluton (dat witte spul uit een potje), maar de taaikoeken wilden niet blijven plakken. Voor nieuwe uit het zakje gebruikte ik behangplaksel? Ook niet. Houtlijm? De taai taai viel er na een poosje weer af. Ten slotte lukte het om er vier op de wanden vast te duwen en te lijmen met bisonkit.

Tijdens het opruimen kwam het besef dat je eerst even had moeten vragen of je al die koeken wel had mogen gebruiken. Netjes schraap ik de lijmresten van alle mislukte pogingen en leg ze mooi met de bovenkant naar boven in het zakje terug, goudkleurige sluiting er weer om en snel terug in de trommel. Met de eerste prijs op zak stormde ik de volgende dag de voorkamer binnen. Ho, ho, de huisbaas was er om de huur te innen. Dat werd handje geven, ja meneer, nee meneer en stil zijn. Moeder vult de theekopjes en geeft er taai taai bij. Ik knabbel op de mijne, goh wat is dat ding hard. Nee hij is niet hard, het is gewoon beton! Ik besef dat het tijd wordt om mij uit de voeten te maken en ergens ver uit de buurt te gaan spelen. Buiten kreeg de hond mijn koek, maar ook hij bedankte er voor.

De bakker heeft de schuld gekregen, maar toen op een latere keer ik de huisbaas zijn tanden eens goed had bekeken, heb ik eerlijk aan mijn ouders opgebiecht wat lijm kan doen met taai taai koeken. Ze konden er om lachen en hebben die week wat extra bij de bakker besteed. Nee, dan is het vandaag de dag toch een stuk gemakkelijker: geen vervelende theevisite en een computer die je zo vaak als je maar wilt het zelfde kunt vragen. Volgende week gaan we extra geld steken in een Smartphone. Daarmee kunnen we ons eigen wifi-punt voor de laptop maken, internetten op de telefoon en ook nog bellen. Zijn wij weer helemaal bij de tijd.

Dokkumer Nije Silen, 2-11-2012

Berlin, Duitsland

We zijn weer terug. De afgelopen week hebben we twee tussenstops in Duitsland gemaakt. Eéntje in Bremen bij SVB Bootzubehör. Lekker winkelen voor alle winter-bootklussen. Daarvoor hebben we een dag Duitse hoofdstad gedaan. Omdat het met zijn voorsteden een heel grote stad is, hadden we een keus gemaakt wat ik, Cees was er jaren terug al eens geweest, perse wilde zien: De Brandenburger Tor en een stukje Muur.

Zo belanden we in het centrum van Potsdam. Staan voor de Brandenburger Tor, maar volgens Cees was degene die hij gezien had veel breder. Een verkoopster van stadsrondritten helpt ons. Er zijn twee van deze Tor-en, deze in Potsdam is de oudste, maar die in Berlijn is de bekendste. Met de auto storten we ons in het hoofdstedelijke verkeer. Gelukkig is het koffietijd op zondagmorgen en vinden we gemakkelijk een parkeerplaatsje op zo'n 200 meter van de goeie Tor. Lopend trekken we langs Rijkstag, Oorlogsslachtoffers-herdenking-monumenten, Brandenburger Tor en stukjes oude Muur. Dan komt er een bekend geluid voorbij. Een autorally trekt door Berlijn; het is een Trabant-safari. Nu hebben we al die tijd in oost Duitsland uitgekeken naar een vaalgrijze Trabant met een rood dakje. Zo zag namelijk mijn eerste auto er uit, gekregen van mijn ouders toen ik ging trouwen en als eerste in de familie ook niet in het eigen dorp bleef wonen. Kon ik makkelijk even langs wippen als ik naar mijn werk bij de jachtwerf in Burgum ging.

Mijn Trabant had wat moeite om 's morgens op gang te komen. Voor Cees naar zijn werk ging, moest eerst mijn auto gestart worden. Deed ie het niet, dan werd ie aangeduwd. Ging mijn kersverse echtgenoot heel vroeg naar een boer voor het oplossen van een melkmachinestoring dan werd ik nagewuifd door duwende, hijgende buurmannen. Mijn Trabant reed op mengsmering. Tijdens de eerste oliecrisis van '73 kwam na de autoloze zondag de brandstof op de bon. Via de scheepswerf werden mij ook benzinebonnen verstrekt. Maar mijn Trabant was zo'n “gezonde” drinker, dat het verbruik niet parallel liep met het door de regering toegewezen bonnenquotum. Gelukkig, of misschien ook niet, duurde het bonnentijdperk niet zo lang dat ik zonder kwam te zitten en thuis kon blijven.

Toen we gezinsuitbreiding kregen werd mijn Trabant, nu hij niet meer elke dag werd gebruikt, steeds nukkiger. Zo bleef ie steeds vaker plotseling onderweg stokstijf stil staan. Dan zat er maar één ding op: kinderwagen op het onderstel, hond aan de lijn en lopend naar mijn reisdoel (vroeger hadden we nog geen mobiele telefoon). Ook nu nog kan ik de diverse plaatsen aanwijzen waar ik foeterend, en harde woorden gebruikend, mijn Trabant in de berm heb geduwd. Op een tocht met mijn moeder naar Leeuwarden, om eens lekker uitgebreid te winkelen, liet ie ons halverwege bij de Grote Wielen staan. Alle trucjes, die ik in de loop der jaren had bijgeleerd, om hem weer aan de praat te krijgen mislukten en toen was de accu leeg. Er stopte een politieauto: “Wat is er aan de hand?” “Het kreng doet het niet!” We worden door twee blauwe petten verder de berm ingeduwd, stappen uit en ik doe alsof 'k de deuren op slot doe (de deursloten waren al lang kapot, maar niemand wilde mijn auto hebben, laat staan stelen). Met het politiebusje werden we 7 km verderop in het centrum van de stad uitgezet. Ja, vroeger was de politie nog je beste vriend.

Het kilometers bepakt en bezakt teruglopen van bushalte naar huis was de laatste druppel. Mijn vader kreeg de contactsleutel met de woorden; “Ik wil hem nooit meer zien!” Het onderstel heeft nog jaren dienst gedaan als beestenkar. Daar in Berlijn horen we op de “Unter den Linden” weer dat onmiskenbaar bekende geluid van de Trabant, die vierwielige brommer met dak, ramen en deuren. Maar dan moet de motor het natuurlijk wel doen.