Dokkumer Nije Silen, 2-11-2012

Berlin, Duitsland

We zijn weer terug. De afgelopen week hebben we twee tussenstops in Duitsland gemaakt. Eéntje in Bremen bij SVB Bootzubehör. Lekker winkelen voor alle winter-bootklussen. Daarvoor hebben we een dag Duitse hoofdstad gedaan. Omdat het met zijn voorsteden een heel grote stad is, hadden we een keus gemaakt wat ik, Cees was er jaren terug al eens geweest, perse wilde zien: De Brandenburger Tor en een stukje Muur.

Zo belanden we in het centrum van Potsdam. Staan voor de Brandenburger Tor, maar volgens Cees was degene die hij gezien had veel breder. Een verkoopster van stadsrondritten helpt ons. Er zijn twee van deze Tor-en, deze in Potsdam is de oudste, maar die in Berlijn is de bekendste. Met de auto storten we ons in het hoofdstedelijke verkeer. Gelukkig is het koffietijd op zondagmorgen en vinden we gemakkelijk een parkeerplaatsje op zo'n 200 meter van de goeie Tor. Lopend trekken we langs Rijkstag, Oorlogsslachtoffers-herdenking-monumenten, Brandenburger Tor en stukjes oude Muur. Dan komt er een bekend geluid voorbij. Een autorally trekt door Berlijn; het is een Trabant-safari. Nu hebben we al die tijd in oost Duitsland uitgekeken naar een vaalgrijze Trabant met een rood dakje. Zo zag namelijk mijn eerste auto er uit, gekregen van mijn ouders toen ik ging trouwen en als eerste in de familie ook niet in het eigen dorp bleef wonen. Kon ik makkelijk even langs wippen als ik naar mijn werk bij de jachtwerf in Burgum ging.

Mijn Trabant had wat moeite om 's morgens op gang te komen. Voor Cees naar zijn werk ging, moest eerst mijn auto gestart worden. Deed ie het niet, dan werd ie aangeduwd. Ging mijn kersverse echtgenoot heel vroeg naar een boer voor het oplossen van een melkmachinestoring dan werd ik nagewuifd door duwende, hijgende buurmannen. Mijn Trabant reed op mengsmering. Tijdens de eerste oliecrisis van '73 kwam na de autoloze zondag de brandstof op de bon. Via de scheepswerf werden mij ook benzinebonnen verstrekt. Maar mijn Trabant was zo'n “gezonde” drinker, dat het verbruik niet parallel liep met het door de regering toegewezen bonnenquotum. Gelukkig, of misschien ook niet, duurde het bonnentijdperk niet zo lang dat ik zonder kwam te zitten en thuis kon blijven.

Toen we gezinsuitbreiding kregen werd mijn Trabant, nu hij niet meer elke dag werd gebruikt, steeds nukkiger. Zo bleef ie steeds vaker plotseling onderweg stokstijf stil staan. Dan zat er maar één ding op: kinderwagen op het onderstel, hond aan de lijn en lopend naar mijn reisdoel (vroeger hadden we nog geen mobiele telefoon). Ook nu nog kan ik de diverse plaatsen aanwijzen waar ik foeterend, en harde woorden gebruikend, mijn Trabant in de berm heb geduwd. Op een tocht met mijn moeder naar Leeuwarden, om eens lekker uitgebreid te winkelen, liet ie ons halverwege bij de Grote Wielen staan. Alle trucjes, die ik in de loop der jaren had bijgeleerd, om hem weer aan de praat te krijgen mislukten en toen was de accu leeg. Er stopte een politieauto: “Wat is er aan de hand?” “Het kreng doet het niet!” We worden door twee blauwe petten verder de berm ingeduwd, stappen uit en ik doe alsof 'k de deuren op slot doe (de deursloten waren al lang kapot, maar niemand wilde mijn auto hebben, laat staan stelen). Met het politiebusje werden we 7 km verderop in het centrum van de stad uitgezet. Ja, vroeger was de politie nog je beste vriend.

Het kilometers bepakt en bezakt teruglopen van bushalte naar huis was de laatste druppel. Mijn vader kreeg de contactsleutel met de woorden; “Ik wil hem nooit meer zien!” Het onderstel heeft nog jaren dienst gedaan als beestenkar. Daar in Berlijn horen we op de “Unter den Linden” weer dat onmiskenbaar bekende geluid van de Trabant, die vierwielige brommer met dak, ramen en deuren. Maar dan moet de motor het natuurlijk wel doen.

Geen opmerkingen: